Geschiedenis

 

Een Dogo Argentino werd vroeger gebruik voor de jacht op groot wild, zoals wilde zwijnen en poema’s. Tegenwoordig is het een gezelschapshond. De Dogo Argentino wordt in Argentinie “Jabalinero” genoemd. Dit betekent wildzwijnhond.

 

De Dogo Argentino werd in Argentinië gefokt door Dr. Antonio Norez  Martinez in het begin van de twintigste eeuw. Er zijn 10 rassen gebruikt om een veelzijdige hond te krijgen.

De Dogo Argentino is geschikt voor de jacht, het gevecht, als waakhond ect. Het rasstandaard is opgesteld in 1928 en erkend door de Argentijnse kynologen- vereniging in 1965. In 1975 is de Dogo Argentino erkend door het F.C.I. Het is de eerste en enigste ras van Argentijnse oorsprong dat erkend is door het F.C.I.

 

Waarom wilde Dr Antonio Norez Martinez een nieuw hondenras creeren?

Rond 1908 werd door een lokale organisatie, die zich bezighield met de bescherming van de jacht een aantal wilde zwijnen geimporteerd.

Deze dieren werden netjes gehouden en gefokt in afgrasterde gronden.

Maar toen de grootgrondbezitters in financiele moeilijkheden kwamen werden deze dieren en hun afrasteringen verwaarloost waardoor de zwijnen ontsnapte en met de tamme varkens gingen kruisen.

Daardoor groeide het aantal wilde zwijnen en deze zorgde veel schade aan oogsten en boomgaarden van de lokale boeren

Om deze vernielingen tegen te gaan werd het jagen op deze dieren steeds populairder.

Deze jacht word genoemd  Monteria Criolla vrij vertaald ‘jagen naar landsaard’

Voorheen gebruikte ze voor deze jacht de “Perro de Pelea Cordobes”, maar omdat deze niet in een meute gebruikt konden worden, omdat het ras een vechthond was en geen echte jachthond kwam dr Antonio Norez Martinez op het idee om een nieuwe jachthond te creeren.

Antonio wilde een ras creeren dat goed was voor de jacht en ook een goede hond voor in het gezin en de bewaking van het erf.

Het ras is uiteindelijk tot stand gekomen door het inkruisen van 10 rassen.

 Cordoba, voor kracht, moed en vasthoudendheid.

 

 Pyrenese Berghond ook voor de witte vacht en aanpassingsvermogen aan het klimaat.

 

 Duitse Dog voor de hoogte en gewicht.

 

 Bordeaux Dog voor zijn sterke kaken.

 

 Boxer voor zijn karakter en intelligentie.

 

 Spaanse Mastiff voor de losse lippen, kracht en dapper.

 

 Old- Style Bulldog voor moed en uithoudingsvermogen.

 

 Bull terrier voor de witte kleuren en een zekere ongevoeligheid.

 

 Pointer voor het reukvermogen.

 

 Ierse Wolfshond voor de snelheid.

 

Deze rassen zagen er in de jaren 20 wel wat anders uit dan de rassen die we nu kennen.

Zo heeft de Boxer nog trekjes van de oude bullenbijter en is de Duitse Dog, in het verleden een jager op wilde zwijnen, korter in de rug. Beide honden worden genoemd als het gaat om de grootste invloed bij de creatie van de Dogo Argentino.

Wat Antonio in feite doet, is de voorouders van de Perro de Pelea Cordobés kruisen, maar nu in de ‘moderne’ uitvoering, met de bestaande Cordobés. Het lijkt een mengelmoesje aan rassen te zijn, maar bijna alle honden die gebruikt hebben een mastiff- of molosserverleden.

Er gaan meer dan twintig jaren overheen voordat het nieuwe ras als een zelfstandige ras kan worden gezien, genetisch ver genoeg verwijderd van de Perro de Pelea Cordobés. Maar uiteindelijk staat de moderne Dogo Argentino qua uiterlijk niet een zo heel ver van zijn belangrijkste voormoeder af.

Antonio maakte helaas zelf niet mee dat het door hem gecreerd ras erkend werd in Argentinie.

Op 2  December 1956 word hij samen met een vriend tijdens een vogeljacht vermoord.

Na de dood van Antonio neemt zijn broer Agustin de fokkerij over.

In 1965 word het ras erkend als eerste en enigste ras van Argentinie door de Argentijnse kynologen vereniging en in 1973 word het ras erkend door het F.C.I.

 

 

Karakter van de Dogo Argentino

 

Hoewel de Dogo Argentino in de eerste plaats gefokt is voor de jacht, is hij ook een goede waakhond, gelijkmatig van temperament en betrouwbaar voor zijn baas en zijn gezin, dat hij bij gevaar onvoorwaardelijk zal verdedigen. Hij blaft niet veel, maar wel als het nodig is.

Vanuit de opbouw van het ras bezit de Dogo Argentino in belangrijke mate dominant gedrag. Hij moest immers altijd zijn mannetje staan en zondere enige terughoudendheid zijn soms zware taak vervullen. Doordat hij met dit speciale doel is gefokt, is het duidelijk geen hond aan iedereen. Het is daarom van groot belang om zo vroeg mogelijk met de opvoeding te beginnen. Consequent zijn is al het halve werk. Doordat de hond een rustige lieve opvoeding krijgt zal hij de baas accepteren en hem volgen. De Dogo Argentino is uitemate gevoelig voor de stem van zijn baas. Het is daarom ook van belang om goed met je stem om te gaan. Door het stemvollume en de blik in u ogen weet hij voldoende.

 

De goed opgevoede Dogo Argentino is een fijne hond om in huis te hebben. Is rustig en trouw. Af en toe denken ze dat ze een schoothond zijn, maar dat maakt ze schattig.

Hij zal waken als het nodig is, maar zeker niet overdreven.

 

 

Rasstandaard

 

Hoofd:

Bol-holrond, dat wil zeggen dat de schedel is bol zoals het bijterstype betaamt; (de lijn van) het gezicht en de snuit zijn hol zoals het hoort bij een reuktype.

 

Schedel:

Hersenpan massief, bol van voren naar achteren en over dwars als gevolg van het reliëf van de kaakspieren en de nek.

 

Gezicht:

Is even lang als de schedel, dat wil zeggen dat de lijn die de twee wenkbrauwenbogen verbindt, even ver is van de achterhoofdsknobbel als van de rand van de tandkassen van de bovenkaak. Als geheel dient  de lijn van het gezicht licht opgebogen te zijn.

 

Ogen:

Donker, overschaduwd door de oogleden, die van donkere of lichte randen zijn voorzien. Zij moeten ver van elkaar staan; de blik is levendig en schrander maar, tegelijk, ook met opvallende hardheid.

 

Gebit:

Bij voorkeur tanggebit, schaargebit is (indien goed sluitend) toegestaan. Compleet gebit is aanbevolen, een niet compleet gebit valt onder de serieuze fouten.

 

Neus:

Diep zwart, de neusspiegel net iets gegroefd aan het uiteinde. De neusgaten zijn wijd.

 

Oren:

Hoog van aanzet (letterlijk staat er in het Spaans ‘bovenaan de kop aangezet’), driehoekig; in het land van herkomst worden de oren gecoupeerd.

 

Lippen:

Goed aansluitend, strak, met iets overstekende randen, zwart gepigmenteerd, de lip moet heel kort zijn zodat, als de hond zicht vastbijt, hij ook door de mondspleten kan ademhalen.

Als de lip te veel overhangt, zelfs al is de kaak nogal lang, zou hij, bij het inademen, werken als een klep en op die manier de mondhoek dan afsluiten, hetgeen het dier beletten zou mede door de mond adem te halen als hij zich eenmaal vastgebeten heeft. Hierdoor zou hij genoodzaakt worden even los te laten om geen ademnood te krijgen bij grote inspanning, zoals dit het geval is bij rassen met hanglippen.

 

Achterhoofdsknobbel:

Mag niet uitsteken, omdat de sterke nekspieren haar geheel doen vervagen; de nek is gewelfd.

 

Hals:

Sterk, gewelfd, sierlijk, met zware keelhuid, voorzien van plooien, zoals hij de Mastin, en niet ‘droog’ zoals bij de Bull Terrier. Deze rekbaarheid van de keelhuid wordt veroorzaakt door het celweefsel dat ter plaatse slap is, waardoor de keelhuid over de peeskap aan de oppervlakte glijdt, zó dat de slagtand of de klauw van zijn tegenstander alleen maar de huid verwonden kan en de hond, als zijn prooi hem bij de keel probeert te grijpen, zich toch kan vastbijten, omdat de keelhuid elastisch is een nogal wat meegeeft.

 

Borst:

Ruim en diep; geeft de indruk een grote long te kunnen bergen. Van te voren gezien moet het borstbeen, naar beneden, tot voorbij de ellebogen reiken.

 

Schouder:

Hoog, zeer krachtig, sterk, met grote spierreliëfs.

 

Borstkas:

Ruim; van terzijde gezien moet de onderbelijning lager liggen dan de ellebogen.

 

Ruglijn:

Hoger bij de schoft en lager verlopend naar het kruis. Bij volwassen honden vertoont de rus (als de rug- en lendenspieren goed ontwikkeld zijn), een middelmatige, brede geul langs de wervelkolom.

 

Voorbenen:

Goed recht gesteld, voeten kort en goed gesloten.

 

Lendenen:

Zwaar gespierd.

 

Achterbenen:

Zeer goed gespierde dijen, met lage sprong, goed gesloten voeten; geen Hubertusklauw.

 

Hoogte:

Reuen 62-68 cm schofthoogte, teven 60-65 cm. Iets hogere honden zijn toegestaan mits in verhouding.

 

Staart:

Lang, hoog gedragen, maar nooit gekruld. Hij mag niet lager reiken dat tot aan de sprong. Tijdens een opgewonden toestand heeft de hond hem voortdurend in beweging zoals hij dit doet wanneer hij met zijn baas speelt.

 

Kleur:

Geheel wit, slechts een kleine donkere of zwarte vlek bij de ogen of op het hoofd vóór de oren is toegestaan. Deze vlek mag niet meer dan 10% van het hoofd bedekken. Als er 2 honden van dezelfde kwaliteit in de ring zijn, zou de keurmeester altijd voor de meest witte hond moeten kiezen.

 

Opmerking:

De reuen moeten twee normaal ontwikkelde, volledige in het scrotum ingedaalde testikels hebben.